Om 40 dagen lang elke dag te schrijven, moet je al eens aan de inspiratieboom schudden. Maar als dat enkel een verdroogd blaadje oplevert, kunnen we ons gelukkig verdiepen in de lijst met 56 mogelijke onderwerpen, die Kathleen, de bedenker van de uitdaging, ons doorstuurde.
Voor vandaag koos ik deze:
Waarvoor kus je nog iedere dag uw twee pollekes? (Waarvoor ben je extreem dankbaar, met andere woorden).
Ik dacht meteen terug aan dat moment dat mijn leven op zijn kop stond. Letterlijk. Ik hing ondersteboven, en mijn autogordel deed zijn werk en tartte de zwaartekracht. Ik herinner me het gevoel glashelder, maar niet wat ik zag, dat kon ik niet thuisbrengen. Alsof mijn hersenen weigerden te registreren dat we net over de autostrade waren ‘gevlogen’ (dit is het woord dat getuigen later gebruikten) door overkop te gaan en vier of vijf keer in de lucht te tollen, om uiteindelijk op het dak van de auto te belanden. Over twee van de drie rijstroken op de autostrade.
Niet mijn beste parkeermanoeuvre.
Die films waarin dramatische gebeurtenissen in slow motion voorbij komen? Is ook echt zo. Dat overkop gaan duurde heel lang. Ik herinner me wat ik dacht, nl. ‘als ik gewoon mijn hoofd en nek heel kan houden, dan komt het goed’. Geluid was er niet, alleen een gevoel van ongeloof, dit kan niet waar zijn, dit gebeurt toch gewoon niet, zoiets?
Tien (of 1? Of 100?) seconden na de onzachte landing kwam het geluid met een schok terug.
Geroep. Getier. Gekrijs. Mijn schoonzusje op de achterbank. Zij is er nog, dacht ik, opgelucht. En de andere twee? Toch waren mijn eerste woorden ‘sorrysorrysorrysorry’ – ik zat immers achter het stuur. Mijn schuld dat we hier liggen. Hangen. Dat dit het einde van onze skivakantie is.
Daarna ‘is iedereen OK? Kan iedereen iets zeggen?’ Hoe kalm klonk ik, tenminste in mijn hoofd. Eerst iedereen horen, dat was prioriteit. ‘Hij bloedt, hij bloedt’ gilde de schoonzus, over de vriend die naast haar op de achterbank zat. ‘Ik ben OK’ hoorde ik hem zeggen, met vaste stem. Ik weet dat mijn schat op de passagiersstoel naast mij iets heeft geantwoord, maar hij weet het niet meer. Heb ik dan wel iets gevraagd? Twijfel. Voel ik me nog altijd wat schuldig over.
Er waren zo snel mensen aan onze wagen. Ze hielpen iedereen uit de auto. Door de ramen, of door de deur die toch nog opende. Ik zat er als laatste in. ‘Coupe le moteur’ riep iemand. Oh ja, we waren nog in Frankrijk. Waar? Geen idee. Op weg naar huis. Ergens.
Ik grabbelde naar waar de sleutels zouden moeten zitten. Niets. Nog eens proberen. Waar waren die krengen? ‘Je n’y arrive pas’ riep ik.
Kijk eens aan. Net gevlogen, en in perfect Frans antwoorden.
Ik ben er zelf uitgekropen. Dat betekent dat ik zelf mijn gordel heb losgemaakt, waarschijnlijk een beetje naar beneden ben ‘gevallen’ en gedraaid ben om uit dat raam te kruipen. Dat zal wel, maar dat weet ik niet meer.
‘Pas op, er ligt glas, pas op voor je handen’, zei iemand, ik denk in het Nederlands. Ik dacht ‘dat is wel het laatste van m’n zorgen, glas in mijn handen. Get me out of here, en waar is de rest?’
Mijn vingers deden raar. Verder leek ik geen pijn te hebben. Ik moest eerst iedereen gezien hebben, daar waren ze. Schat zei dat alles goed ging, hij had het alleen zo koud, die vriend bleek inderdaad aan zijn oog te bloeden, mijn schoonzus lag op de grond, ze had aangegeven rugpijn te hebben, en er werd geen risico genomen. Ik maakte me wat zorgen, maar iedereen was er. En ik maakte me al wat minder zorgen toen de verplegers haar broek wilden openknippen en zij reageerde met ‘NON! Ce sont mes jeans préférés’ (hey, je bent een fashionista of je bent het niet).
Het was niet mijn schuld. De oudere man die ons van rechts wilde voorbij steken, en hierbij onze voorste wielkas had geraakt, waardoor de wagen was beginnen zwalpen, stond opeens bij ons. Hij excuseerde zich, honderd keer. Hij had het niet eens gemerkt, had ons zien vliegen in de achteruitkijkspiegel. Ik knipperde met mijn ogen. Het was niet mijn schuld?
‘Dat ik niet had moeten overcorrigeren, dan waren we niet overkop gegaan’, zei ik tegen de ambulancier die ons later naar het ziekenhuis bracht (welk ziekenhuis? Ik heb het even moeten vragen – we waren in Metz). Ik was luidop aan het nadenken, terwijl ik ergens een rekkertje vond om mijn haar samen te houden – mijn haarspeld lag in het wrak.
Hij zei: Wat jij gedaan hebt, heeft er voor gezorgd dat iedereen OK is. Wat jij deed, was dus perfect.
Het was niet mijn schuld.
Toen de brandweer arriveerde, werden er meteen twee vragen gesteld:
“Combien de personnes dans la voiture?
Combien de déces?”
Ik kus na tien jaar nog altijd mijn pollekes.
Ik kus nog altijd mijn pollekes, dat ik ‘VIER EN GEEN’ kon zeggen. VIER EN GEEN. VIER EN GEEN.
VIER EN GEEN.
Het klonk als gillen in mijn hoofd.
Bloedstollend! Wat een geluk dat het er vier en geen waren…
LikeGeliked door 1 persoon
Dank je wel! Ja, we hebben allemaal ongelooflijk geluk gehad, én we droegen allemaal onze gordel. We kwamen er met blutsen en builen vanaf (en een gescheurde miniscus voor mij – maar ook dat is helemaal goed gekomen).
LikeLike
Heb ik nooit geweten. Gelukkig maar dat het goed afgelopen is.
LikeLike
Inderdaad… ik ben toen in april geopereerd aan mijn knie. Dankzij een goeie chirurg, een goeie kinesist en heel wat koppig oefenen, heb ik daar nu eigenlijk ook geen last meer van.
LikeLike
Heb ik nooit geweten. Gelukkig dat het goed is afgelopen !L
LikeLike
Pingback: Mijn eerste blog award – en 11 weetjes over mezelf – Boston, baby!