‘Dat je precies wel een celebraal type bent’, zegt de psychologe me, exact 33 minuten nadat ik voor het eerst mijn verhaal begon.
En ik, ik glunder. Om dat compliment.
Enfin, het voelt voor mij als een compliment. Misschien is dat net het punt.
Want het heeft natuurlijk ook wel zijn nadelen, om in je hoofd te leven. We zijn nu eenmaal geen hersenen op pootjes. Er zit wel degelijk nog een lijf tussen, en dat lijf vertelt ook één en ander. Maar daar naar luisteren is dan weer een ander verhaal.
Ik geef toe dat mijn relatie tot mijn lijf er altijd eerder eentje is geweest van ‘shut up and listen‘. Ik heb het vervloekt toen het nog maar eens in flarden lag, na de rugoperatie met het supertrage herstel, na de miskramen (wtf, lijf, doe eens gewoon wat je moet doen), en toen na zeven chemorondes uiteindelijk mijn weerstand crashte (veel later dan verwacht – enfin, door anderen later dan verwacht, want ik dacht dat het wel zou lukken zonder crash).
En ik ben er ook wel fier op geweest, toen ik uiteindelijk wél weer gewoon kon lopen zonder rugpijn, ik wél zwanger werd en bleef en ik wél weer een aantal witte bloedcellen had in de duizendtallen.
Ik heb het ook altijd goed verzorgd, dat kan het niet ontkennen. Beweging, gezonde voeding, crèmekes, vitamines, … ook voor alle gezondheidsproblemen had ik er aandacht voor. Maar misschien aandacht als aan een lief huisdier ofzo. Je wilt wel dat het er goed mee gaat, maar verder moet het niet te veel problemen maken, en doen wat ik zeg.
En ik zeg: Hup, vooruit!
Tot ik vier maanden thuis zat, en na een ietsie pietsie drukkere week (echt, ik durf het amper schrijven, het was helemaal niet zo druk), alweer zo een deuk kreeg. Een deuk van na een goeie nacht toch hoofdpijn hebben. Wazig zien. Niet op woorden kunnen komen. Stukken van gesprekken missen.
Na een stevige dut was het beter. Maar de deuk had zich ook in het zelfvertrouwen genesteld.
Ik geef toe, ik dacht echt dat dat hier lineair beter aan het gaan was. Ik voel me ook wel beter. Die acute fysieke symptomen, zoals benauwdheid, hartkloppingen en bibberende handen, zijn er niet meer. Ik pieker de nacht niet meer weg. Ik kan bepaalde dingen relativeren, zie ook wel dat die stress van dit voorjaar door een heel aantal factoren (recent en minder recent) veroorzaakt werd.
Ja ja, dat werd me verteld he, dat dat niet zo is, van ‘elke dag beter’. En ik heb dat natuurlijk ook gemerkt na mijn behandeling. Maarrrrr blijkbaar ben ik heel naïef, of net heel zelfzeker, want ergens dacht ik dan toch weer dat het wel zo zou gaan. Altijd maar beter. Vandaag beter, morgen NOG beter, overmorgen hoppaaaa… alles weer normaal.
NIET DUS.
En mijn lijf heeft ondertussen begrepen dat lichte, subtiele signalen (hoofdpijn, mottig zijn, draaierig worden) zo hard genegeerd worden als de vuile sokken naast de wasmand door de gemiddelde man.
Ik ga eens luisteren. Of toch proberen.
Wie weet wat dat oplevert.
Och, dit had een blogpost kunnen zijn van mij, enkele maanden geleden. Ik herken veel van wat je schrijft. Helaas is een herstel niet lineair, en dat proberen aanvaarden is een stapje vooruit. Het is oké om mindere (of zelfs rotslechte) dagen te hebben, maar vertrouw erop dat alles écht weer goed komt. Hele dikke knuffel! X
LikeLike
Pingback: Koffie Klasj – aug ’21 – Boston, baby!